Laat-Gotiek
Tegen de 14e en 15e eeuw begon gotische bouwkunst onderscheidende regionale
en nationale kenmerken te krijgen. Minder hoge structuren, enorme interieurs
die een eenheid vormen en een fascinatie voor de decoratieve mogelijkheden
van nieuwe soorten gewelven kenmerken veel laat-gotische gebouwen. De
grote beeldhouwwerken uit deze periode zijn niet bevestigd aan gebouwen.
Veel zijn juist vrijstaande beelden die de overdreven maar elegante,
typisch gotische s-vorm hebben. Gezichten zijn vrouwelijker. Kunstenaars
combineren elegante lijnvoering met nauwkeurige observatie van materialen
en de menselijke anatomie.In de schilderkunst zien we veel identieke
stilistische aspecten. Iliuminatoren van manuscripten zijn uiterst vaardig
in het weergeven van een illusie van driedimensionaliteit en gestileerde,
vloeiende silhouetten die erg decoratief en sensueel zijn. Op alle terreinen
laat de laat-gotische kunst een grotere nadruk op individuele in plaats
van collectieve ondernemingen zien. Tevens was er een verschuiving naar
het niet-kerkelijke leven als onderwerpskeuze, een voorbode van een
volgende verschuiving die een renaissance in de kunsten en een reformatie
in religie met zich mee zou brengen in het Europa van de 16e eeuw.
|